Samenvatting


Dit proefschrift beoogt een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar sociale vergelijking in intieme relaties. In het eerste, inleidende hoofdstuk worden de theoretische achtergronden van sociale vergelijking in het algemeen, en neerwaartse sociale vergelijking in het bijzonder beschreven. Uit deze inleiding komt naar voren dat neerwaartse sociale vergelijking niet onder alle omstandigheden een "zegen" lijkt te zijn en dat dergelijke vergelijkingen naast positieve ook negatieve consequenties kunnen hebben. In Hoofdstuk 1 worden enkele onderzoeksvragen geformuleerd die in de Hoofdstukken 2 en 3 nader worden uitgewerkt en empirisch worden getoetst. Hoofdstuk 2 doet verslag van drie experimentele onderzoeken waarin is onderzocht in hoeverre vergelijking van de eigen relatie met de relatie van anderen een positief effect kan hebben op de waargenomen kwaliteit van de eigen relatie. De keerzijde van de medaille wordt onderzocht in Hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk worden drie experimentele onderzoeken gerapporteerd naar de mogelijke negatieve reacties van anderen die publiekelijk uitspraken doen over hun eigen neerwaartse vergelijkingsactiviteiten. In Hoofdstuk 4 worden de onderzoeksresultaten samengevat en wordt hun onderlinge samenhang besproken.

Een belangrijk uitgangspunt in dit proefschrift is Wills' (1981) neerwaartse vergelijkingstheorie waarin wordt verondersteld dat mensen een bedreiging van hun welbevinden tegen kunnen gaan door zich te vergelijken met anderen die er slechter aan toe zijn dan zijzelf. Dit kan een passief proces zijn waarin mensen informatie krijgen aangeboden, bijvoorbeeld door berichten in de media over anderen die in slechtere situaties verkeren dan zijzelf, of doordat zij anderen ontmoeten die minder goed af zijn dan zijzelf. Neerwaartse sociale vergelijking kan daarentegen ook bestaan uit een actief proces waarin mensen bijvoorbeeld cognitief een neerwaartse vergelijkingsander construeren of afbreuk doen aan de prestaties of het niveau van capaciteiten van anderen.

Ook binnen het domein van intieme relaties lijkt neerwaartse sociale vergelijking een belangrijke rol te spelen. Zo zijn mensen in het algemeen geneigd hun intieme partner als gunstiger te beoordelen dan anderen, en wordt de partner soms zelfs als nog positiever beoordeeld dan de eigen persoon. Daarnaast is men geneigd de eigen relatie gunstiger te beoordelen dan de relatie van anderen en beschouwt men over het algemeen de opbrengsten van het eigen huwelijk als beter dan die van vergelijkbare anderen. Doorgaans blijkt er een positief verband te bestaan tussen relatietevredenheid en de perceptie dat de eigen intieme relatie over het algemeen beter is dan die van anderen, hoewel het hier voornamelijk correlationele evidentie betreft en er betrekkelijk weinig bekend is over de effecten van sociale vergelijking op de evaluatie van de eigen relatie.

In Hoofdstuk 2 is nagegaan in hoeverre cognitieve neerwaartse vergelijking een gunstig effect kan hebben op de waargenomen kwaliteit van de relatie en in hoeverre het positieve effect wordt gemodereerd door ontevredenheid over de relatie (cf. relatiestress) en individuele verschillen in de geneigdheid tot sociale vergelijking. Hierbij is gebruik gemaakt van een door Gibbons en Buunk (1999) ontwikkelde individuele verschilmaat om sociale vergelijkingsoriëntatie vast te stellen, dat wil zeggen de mate waarin iemand geneigd is zich met anderen te vergelijken en de mate waarin iemand is geïnteresseerd in sociale vergelijkingsinformatie. Een nieuw experimenteel paradigma werd ontwikkeld waarmee cognitieve neerwaartse vergelijking werd gemanipuleerd door respondenten te vragen een beschrijving van de relatie te geven in vergelijkende ("beter dan anderen") of absolute, niet-vergelijkende ("goed") termen. In tegenstelling tot veel onderzoek naar sociale vergelijking, waarin respondenten veelal passieve ontvangers van sociale vergelijkingsinformatie zijn, is in dit proefschrift dus een onderzoeksmethode gehanteerd waarmee een cognitief neerwaarts vergelijkingsproces werd geïnduceerd waarbij respondenten zelf een actieve rol speelden. Waargenomen kwaliteit van de relatie is vastgesteld met behulp van een globale, evaluatieve beoordeling van de relatie, met een maat voor het geheel van positieve en negatieve gevoelens die men over de relatie ervaart (i.e. relatietevredenheid), en met een maat voor gevoelens van gebondenheid aan de relatie. Gebondenheid omvat zowel gevoelens van psychologische gehechtheid aan de intieme partner, alsmede een gedragsintentie om de relatie in voor- en tegenspoed in stand te houden.

In drie onderzoeken werden de effecten van cognitieve neerwaartse vergelijking op de waargenomen kwaliteit van de relatie onderzocht. Studie 1 betrof een laboratoriumexperiment onder een groep van 94 studenten. Zoals verwacht bleek cognitieve neerwaartse vergelijking een positief effect te hebben op de waargenomen kwaliteit van de relatie; in de verheffende beschrijvingsconditie bleken respondenten een hogere waargenomen kwaliteit van de relatie te rapporteren dan in de controleconditie waarin niet-vergelijkende, absolute beschrijvingen werden gegenereerd. Er trad geen differentieel effect op van zelf- en partnerverheffende beschrijvingen.

Studie 2 was een experimenteel veldonderzoek (onder 116 respondenten die tijdens een treinreis een vragenlijst beantwoordden) waarbij in een voormeting de mate van relatie-ontevredenheid en sociale vergelijkingsoriëntatie werden vastgesteld. Er werd slechts beperkte steun gevonden voor de verwachting dat het effect van cognitieve neerwaartse vergelijking op de waargenomen kwaliteit van de relatie wordt versterkt naarmate mensen meer relatiestress ervaren en sterker geneigd zijn zich met anderen te vergelijken. Daarentegen werd wel aangetoond dat neerwaartse sociale vergelijking vooral in stressvolle situaties een gunstig effect heeft op het welbevinden bij mensen met een dispositionele neiging tot sociale vergelijking.

Aangezien geen (hoofd)effect werd gevonden van neerwaartse vergelijking op de waargenomen kwaliteit van de relatie, is een derde studie uitgevoerd waarin werd gepoogd de resultaten van Studie 2 te repliceren in een steekproef van 110 studenten. In deze studie werd relatiestress en sociale vergelijkingsoriëntatie ongeveer 4 weken voor de laboratoriumsessie middels een vragenlijst vastgesteld. In de laboratoriumsessie werd de waargenomen kwaliteit van de relatie vastgesteld nadat cognitieve neerwaartse vergelijking was gemanipuleerd. De resultaten kwamen in grote lijnen overeen met de onderzoeksresultaten van Studies 1 en 2.

Het onderzoek in Hoofdstuk 2 laat zien dat cognitieve neerwaartse vergelijking een positief effect kan hebben op de waargenomen kwaliteit van de eigen relatie, vooral in stressvolle situaties, en met name voor mensen met een dispositionele neiging tot sociale vergelijking. Hieruit blijkt tevens dat de door Gibbons en Buunk (1999) ontwikkelde individuele verschilmaat om sociale vergelijkingsoriëntatie vast te stellen een goed instrument is om te bepalen of mensen daadwerkelijk geneigd zijn zich met anderen te vergelijken en om voorspellingen te doen over de effecten van sociale vergelijking.

In Hoofdstuk 3 wordt verslag gedaan van onderzoek naar de reacties op anderen die openlijk uitlatingen doen waarin blijk wordt gegeven van neerwaartse sociale vergelijkingsactiviteiten. Uitgangspunt hierbij vormt de vaststelling dat vergelijking met anderen, en vooral neerwaartse vergelijking, als sociaal onwenselijk wordt beschouwd en dat iemand die zichzelf publiekelijk beschrijft als "beter dan anderen" door omstanders mogelijk niet erg wordt geapprecieerd, aangezien de persoon daarmee zou kunnen suggereren dat anderen (en daarmee ook de omstanders die getuige zijn van de uitspraken) inferieure kenmerken bezitten. Er bestaat echter weinig onderzoek waarin deze veronderstelling is getoetst. In Hoofdstuk 3 is daarom onderzocht in hoeverre openlijke uitspraken over neerwaartse sociale vergelijkings-activiteiten als sociaal onwenselijk worden beschouwd, welke affectieve reacties door dergelijke activiteiten worden opgeroepen, en welke attributies worden gemaakt voor het geobserveerde publiekelijke sociale vergelijkingsgedrag.

Verwacht werd echter dat partnerverheffende neerwaartse vergelijking minder negatieve reacties zou oproepen dan zelfverheffende neerwaartse vergelijking. Dit werd onderzocht door respondenten een kort scenario aan te bieden dat een gefingeerd fragment weergaf uit een groepsdiscussie waarin iemand openlijk uitspraken doet over neerwaartse sociale vergelijking. Deze scenario's werden systematisch gemanipuleerd zodat de fragmenten zelf- of partnerverheffende uitspraken bevatten met publiekelijke verwijzingen naar neerwaartse vergelijkingsactiviteiten. De respondenten werd gevraagd de fragmenten aandachtig te lezen. Vervolgens werden vragen gesteld over de sociale wenselijkheid van dergelijke uitspraken en werd hen gevraagd naar de affectieve reacties op de uitspraken van de discussiant en naar de attributies voor diens gedrag. Uit Studie 4 (onder 722 respondenten die thuis via een computer deelnamen aan het onderzoek) en Studie 5 (een vragenlijstonderzoek onder 64 studenten) bleek dat zelfverheffende uitspraken meer negatieve reacties opriepen dan partnerverheffende uitspraken, terwijl geringschattende uitspraken over de eigen persoon minder negatieve reacties opleverden dan geringschattende uitlatingen over de intieme partner. Uit Studie 5 bleek bovendien dat naarmate de uitspraken met verwijzingen naar neerwaartse vergelijking minder sympathie (en wellicht zelfs antipathieke gevoelens) teweegbrachten, de uitspraken in sterkere mate als sociaal onwenselijk werden bestempeld.

Aangezien in Studies 4 en 5 niet de reacties op expliciete neerwaartse sociale vergelijking werden onderzocht, is een laboratoriumexperiment (Studie 6) onder 166 studenten uitgevoerd waarin verwijzing naar neerwaartse vergelijking is gemanipuleerd. In dit onderzoek werd een scenario aangeboden waarin een student tijdens een groepsdiscussie met medestudenten uitspraken doet over de positieve kenmerken van zichzelf (als partner) of van de partner in vergelijkende ("beter dan anderen") of absolute, niet-vergelijkende ("goed") termen. Uit Studie 6 blijkt dat uitspraken waarin sprake is van expliciete neerwaartse sociale vergelijking als sociaal onwenselijker worden beschouwd dan uitspraken zonder verwijzingen naar vergelijkingsactiviteiten, en dit verschil was groter wanneer iemand uitspraken over zichzelf deed dan over de intieme partner. Met name zelfverheffende neerwaartse sociale vergelijking roept dus negatieve reacties op, maar de reacties werden ook in Studie 6 gemedieerd door gevoelens van sympathie voor de discussiant. Sociale vergelijkingsoriëntatie beïnvloedde de reacties op uitspraken over neerwaartse vergelijking niet.

Hoofdstuk 3 biedt meer inzicht in de vraag waarom sommige mensen beweren dat zij zich niet met anderen vergelijken. Naast individuele verschillen in de geneigdheid tot sociale vergelijking kunnen ook overwegingen van sociale onwenselijkheid en mogelijke negatieve reacties van anderen ertoe leiden dat mensen terughoudend zijn om te erkennen dat zij zich vergelijken met anderen. Dit kan van invloed zijn op onderzoek naar sociale vergelijking, aangezien de sociale onwenselijkheid van sociale vergelijking ertoe kan leiden dat respondenten met terughoudendheid en schroom hun eigen sociale vergelijkingsactiviteiten zullen rapporteren.

In het afsluitende hoofdstuk worden de bevindingen van de studies in dit proefschrift kort samengevat. Er wordt ingegaan op mogelijke consequenties van de bevindingen voor onderzoek naar (neerwaartse) sociale vergelijking in het algemeen, en voor onderzoek naar sociale vergelijking in intieme relaties in het bijzonder.